Columnist Trouw

Afgelopen weekend maakte ik mijn debuut als volkstuincolumnist. De komende twee maanden elke week in het nieuwe magazine (Tijdgeest) van Trouw. Je kunt de columns op de site van Trouw (betaalmuur) lezen. De eerste aflevering vind je ook hieronder (helemaal gratis, maar doneren mag).


Als ik de brievenbus bij het toegangshekje van mijn volkstuin openmaak, tref ik ­ daarin het gevreesde Formulier Tuinschouw. Eenmaal per jaar wordt elke tuin op het volks­tuinenpark in Amsterdam-West waar ik sinds een jaar of tien een tuin huur aan een controle ­onderworpen.

De tuinschouwcommissie beoordeelt op zaken als:

Voortuin op orde: Ja / Nee

Stoepbanden op vijf centimeter hoog: Ja / Nee

Gesnoeid op 3.5 meter hoog langs pad boven stoepranden: Ja / Nee

En natuurlijk: Wordt er ge­tuinierd: Ja / Nee / Matig

Jarenlang was het antwoord op die laatste vraag een resoluut ‘Nee’ of op zijn best ­‘Matig’. Onder aan het formulier vond ik ­opmerkingen als ‘Rommelig’ en ‘Geen ­ structuur’ en ‘Wanneer ga je nou eindelijk eens tuinieren?!!!’

De oorzaak van alle ellende, zo hield ik mijzelf in die jaren voor, was dat ik de tuin in verwaarloosde staat had overgenomen. Hij bestond grotendeels uit met zware bielzen omzoomde bedden waarin eigenlijk alleen varens en Japanse zegge (een vlezig, woekerend gras dat tot aan je middel reikt) wilden floreren. In de hele tuin was niet één bloemetje te vinden.

Maar meer dan de rotzooi die mijn voorgangers van de tuin hadden gemaakt, was het mijn eigen luiheid die mij tot een weinig gewaardeerd lid van de volkstuinvereniging maakte. De waarheid was dat de tuin me overweldigde en ik geen enkel idee had hoe ik moest tuinieren. Het liefst had ik, net als de meeste Nederlanders, het ding vol­geplempt met tegels om dan alleen op ­zaterdagmiddag op te komen dagen om te bar­becueën. Als ik een keer de moed opvatte om een van de bielzenbakken aan te pakken, naar het tuincentrum reed, de auto vollaadde met vrolijk gekleurde plantjes, en die in een briljante compositie arrangeerde, kwam ik drie dagen later terug om te con­stateren dat konijnen alles hadden kaal­gevreten.

Pas een jaar of vijf geleden kwam de ­omslag. Mijn huwelijk was gestrand. Ik zat ­zonder huis en zocht noodgedwongen mijn toevlucht tot mijn volkstuin. Want op de tuin staat een huisje. Er past precies een bed en een tafel in. Het heeft openslaande deuren­­. Een weelderige druif groeit langs de dakrand. Er is een buitendouche.

Die zomer ontdekte ik – en ik weet niet hoe ik dit moet zeggen zonder over te komen als midlifer die te veel mindfulness heeft ­gedaan – de helende kracht van een beetje in de aarde wroeten. Van een zonnebloempitje laten ontkiemen en tot ander­halve meter hoog zien uitgroeien. Van een wilgentak in de grond stoppen en tot je verbazing constateren dat het een boompje wordt. In de tuin rommelen bleek hét me­dicijn om de chaos in mijn hoofd te bestrijden.

Op het formulier Tuinschouw 2020 vind ik onder notities: ‘Goed bezig!’

Mijn gekozen donatie € -

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *