Vijf jaar geleden

Nog een paar dagen en dan is het alweer vijf jaar geleden. Vijf jaar geleden woonde ik in New York. Ik heb lang nauwelijks gedacht aan wat ik op die dag, en vooral de dagen daarna, heb gezien en meegemaakt. Maar dezer dagen komen de herinneringen weer boven.

Wat me het meest is bijgebleven zijn de ‘missing’-posters die in de onzekere, onwezenlijke dagen na 11 september overal in de stad verschenen: op bushokjes, lantarenpalen, in de metro, bij de ziekenhuizen. Als ik naar de foto hierboven kijk, kan ik mijn tranen opnieuw nauwelijks bedwingen. De hoop die uit die posters spreekt, dat misschien, god geve het, je geliefde nog in leven is.

The New York Times heeft van bijna alle 11 september slachtoffers een korte biografie geschreven. Je vindt ze hier. De man in de smoking heet Todd Rancke, de man met de tatoeage is Hugo Sanay-Penafiel. De vrouw onder Todd is Elvira Granitto

Ik heb in de week na 11 september een dagboek bijgehouden voor de website van de VPRO. Het is nog steeds online. Teruglezend, merk ik vooral hoeveel ik toen niet heb opgeschreven. Later heb ik een boek geschreven over Amerika na 11 september. Het heet U.S.1, en beschrijft een tocht langs een van de oudste snelwegen van de Verenigde Staten. Het boek is helaas niet meer in boekhandel te krijgen. Ik vind dat het herdrukt moet worden, maar uitgevers denken daar anders over. Over ��n hoofdstuk was ik in het bijzonder tevreden. Het heet simpelweg New York. Hieronder een fragment:

Thuis is Park Slope, een deel van Brooklyn dat enigszins is te vergelijken met de Amsterdamse Pijp: ooit volksbuurt, vervolgens overgenomen door hippies en andere alternatievelingen, nu op weg grondig veryuppificeerd te worden. Daags na 11 september kwam alles wat ik voor waar had gehouden over New York en deze buurt in het bijzonder, op losse groeven te staan.

Het is een clich� maar het is waar: New York is een anonieme stad. Ik ken mijn buren van gezicht maar maak nooit een praatje met ze. Je wordt hier zelden bij vrienden op bezoek gevraagd en als je dat zelf wel doet zorgt dat voor vreemde blikken. Elke afspraak moet eindeloos worden herbevestigd en kan tot op het laatste moment worden afgezegd. Je komt naar New York om carri�re te maken en daarvoor moet het priv�-leven wijken. Nergens zijn zo veel alleenstaanden, toch is iedereen altijd �op zoek�. Weinig mensen blijven in New York hangen: je vriendenkring verandert om de paar jaar van samenstelling. Het is, kortom, ieder voor zich.

De plotselinge saamhorigheid en solidariteit na de terroristische aanslagen kwamen dan ook als een verrassing. De boekwinkel om de hoek van ons huis werd op 11 september in enkele uren omgetoverd tot een hulpcentrum waar je goederen voor de reddingswerkers van Ground Zero kon afleveren. Buurtbewoners sleepten kaplaarzen, repen chocola, sokken, regenjassen, blikjes cola en batterijen aan. Er werden spontane inzamelingsacties gehouden voor de nabestaanden. Mensen legden manshoge stapels bloemen neer bij de lokale brandweerkazerne waarvan meer dan de helft van de brandweerlieden was omgekomen. Tijdens een herdenkingsoptocht een paar dagen na de aanslagen was de hele buurt uitgelopen. Plotseling raakte je in gesprek met wildvreemden die je omarmden alsof ze je beste vrienden waren. Opeens gaven New Yorkers om elkaar.

Er waren ook onaangename verrassingen. Nergens heb ik me zo ongemakkelijk bij gevoeld als het excessieve vertoon van patriottisme. Op zeker moment waren wij in onze straat de enigen die geen Amerikaanse vlag hadden uithangen. Ik begrijp heel goed dat Amerikanen naar hun vlag grepen. Het is het meest voor de hand liggende symbool. New Yorkers wilden hun verdriet uiten, op een of andere manier laten zien dat ze meeleefden, dat ze trots waren op hun land, dat ze zich niet lieten kisten. Als Oranje een belangrijke voetbalwedstrijd speelt, gebeurt in Nederland niet veel anders. Maar het gevolg voor mij was dat ik me een vreemde in mijn eigen straat voelde. Het was niet zo bedoeld � of soms ook wel – maar ik ervoer al die vlaggen als een groot fuck you aan alle buitenlanders � en daarvan zijn er heel wat in New York. De helft van de bevolking hier is niet in Amerika geboren.

Ik krijg noch �warm and fuzzy feelings� bij de Amerikaanse vlag, zoals mijn vriend Leonard in Maine, noch zie ik de Stars �n� Stripes als �een symbool van terrorisme en dood en angst en vernietiging en onderdrukking� zoals de natuurkunde professor Jennie Traschen in Massachusetts. Mijn emoties zijn ambivalenter en liggen ergens tussen die twee uitersten. Mijn gevoelens over de vlag, en daarmee Amerika, komen meer overeen met die van Alexis de Tocqueville die in De la d�mocratie en Am�rique schreef: �Een buitenlander zal niet aarzelen veel in hun land te prijzen, maar hij zou ook de mogelijkheid willen hebben kritiek te leveren, en dat wordt hem simpelweg ontkend.�

Voor sommige immigranten is het makkelijk: zij zijn naar de Verenigde Staten ge�migreerd om zich daar voorgoed te vestigen. Ze hebben hun schepen achter zich verbrand en piekeren er niet over ooit nog terug te keren naar the old country. Ze proberen misschien een deel van hun cultuur te behouden � iets dat in New York niet veel moeite kost � maar bovenal voelen ze zich Amerikaan. Voor mij is het nooit zo simpel geweest omdat ik me nooit als immigrant heb beschouwd. Ik ben zes jaar geleden op de bonnefooi naar New York gekomen en heb nooit vastomlijnde plannen gehad over de duur van mijn verblijf. Ik zou wel zien. Maar naarmate ik langer bleef werd de vraag �Waar hoor ik?� steeds pregnanter. Het contact met vrienden in Nederland begon te verwateren en dat met New Yorkers te intensiveren. De weekeditie van NRC Handelsblad belandde ongelezen bij de oude kranten, maar ik spelde The New York Times van voor tot achter. Ik at geen bruine boterhammen met ge�mporteerde Calv� pindakaas meer, maar bagels met cream cheese. Ik wist dat de alternator van mijn Cadillac stuk was gegaan, maar had geen idee hoe je zo�n ding in het Nederlands noemt. Mijn zoon werd in New York geboren en verkreeg daarmee automatisch de Amerikaanse nationaliteit. Langzaamaan werd het steeds onduidelijker wat ik nou eigenlijk was: expat of misschien toch immigrant?

De aanslagen op New York verhevigden dat dilemma exponentieel. Dit was geen anonieme metropool, maar mijn stad die in een oorlogsgebied was veranderd. De aanslagen waren geen abstract gegeven, maar hoogst persoonlijk. Voor het eerst voelde ik me echt een New Yorker. Tegelijkertijd werd het me door dat buitensporige patriottisme pijnlijk duidelijk dat ik hier geen deel van uitmaakte, dat dit geen zaak van New Yorkers was maar van Amerikanen. Elf september werd alom uitgelegd als een Attack on America, zoals de televisiezenders het noemden. Terecht weliswaar, maar persoonlijk vond ik die interpretatie moeilijk te verkroppen. Het vlaggenvertoon van de doorsnee Amerikaan zorgde er dus voor dat ik me buitengesloten voelde juist op een moment dat ik eindelijk het gevoel had �erbij te horen�.

Nadat ik op 11 september de twee torens van het World Trade Center had zien instortten, bij het plaatselijke ziekenhuis de gewonden binnen had zien stromen en de duizenden van top tot teen bestofte mensen met angst in de ogen de Brooklyn Bridge over had zien vluchten, begroef ik me in mijn journalistieke werk. De eerste week was dat bevredigend. Het gaf voldoening om te schrijven over wat mijn stad, mijn stadgenoten en mijzelf was overkomen. Maar na verloop van tijd begon ik te twijfelen aan het nut van het schrijven van artikelen over 11 september. Schrijven leek weinig verlichting te brengen in al die ellende waarmee je dagelijks werd geconfronteerd: de posters van verdwenen World Trade Center employees, de foto�s van de gevallen brandweermannen, de verhalen van kennissen over verdwenen kennissen. Ik ben geen journalist die rampgebieden opzoekt of schrijft over misstanden in de maatschappij. Dus het zicht op zoveel droefenis en mijn onmacht er ook maar iets aan te veranderen was een nieuwe ervaring.

Ik heb me altijd comfortabel gevoeld met mijn rol als passief waarnemer. Aan de zijlijn stond ik best. Dat gaf me de mogelijkheid vrijelijk kritiek op de Amerikaanse mores te kunnen leveren en ondertussen van de goede kanten van het land te genieten. Tot 11 september. Opeens had ik de lust voor het afstandelijk observeren verloren. Niet in de laatste plaats doordat ik daar toe niet meer in staat was. Ik had behoefte aan actie. Aan iets concreets. Noem het een acute aanval van naastenliefde. Noem het een identiteitscrisis. Bovendien voelde ik meer en meer de aandrang de vervreemding van Amerika, waaraan ik door al die manifestaties van chauvinisme ten prooi was gevallen, te bestrijden. Maar wat kon ik doen? Ik ben geen reddingswerker. Behalve schrijven kan ik niks. Valuable skills? Die heb ik niet. Ik kon geld geven en dat heb ik gedaan, maar mijn frustraties over mijn onmacht gingen daarmee niet weg. In het hulpcentrum in de boekwinkel werd naar sigaretten gevraagd. En dus bracht ik een slof Camel � er vanuit gaande dat de meeste van mijn welgestelde buurtbewoners zouden denken dat zulks niet tot de essenti�le levensbehoeften behoort. Na drie dagen moest de boekwinkel de inname van goederen staken: er waren genoeg hulpmiddelen (rookwaar incluis) om het een half jaar vol te houden. En zo ging het met alles. In het plaatselijke ziekenhuis was niet genoeg personeel om de toegestroomde bloeddonoren te kunnen verwerken. Toen ik bij het Javitz Center � een congreszaal in het westen van Manhattan � langs ging om me aan te melden als vrijwilliger, stond de rij wachtenden tot voorbij het volgende huizenblok. Ontmoedigd keerde ik huiswaarts.

Ik had de hoop al opgegeven �een echte bijdrage� te kunnen leveren toen ik hoorde dat het Rode Kruis vrijwilligers zocht. Ogenblikkelijk stuurde ik een e-mail en een paar dagen later kon ik me melden op het voormalige vliegveld Floyd Bennet Field in Brooklyn. Bij een oude vliegtuighal hadden zich enkele tientallen vrijwilligers verzameld. We kregen plastic insignes met het logo van het Rode Kruis uitgereikt. Disaster Relief, stond er op. Wat was ik trots.

En wat werd er van ons verwacht? We moesten de Amerikaanse vlag opvouwen. Niet ��n, niet een paar honderd. Duizenden. Voor elk slachtoffer van de aanslagen op het World Trade Center eentje. Tijdens de eerste offici�le bijeenkomst voor de nabestaanden van de slachtoffers zouden die vlaggen aan de families worden uitgereikt. Als impliciete erkenning dat de bankiers, accountants en illegale bordenwassers van het restaurant op de bovenste verdieping van het World Trade Center voor Amerika waren gevallen. Een mooi gebaar, maar ik voelde me als een vegetari�r die werd gevraagd voor het goede doel vlees te eten. Samen met een werkeloze acteur begon ik de ene na de andere vlag netjes op te vouwen. Precies zoals je soldaten dat ziet doen tijdens begrafenissen in Vietnam films. Na een uur kregen we er handigheid in en konden we een vlag in vier, vijf minuten opvouwen. Aan het eind van de dag hadden we zo�n honderd vlaggen tot keurige pakketjes verwerkt.

In New York zijn ruim 2800 mensen om het leven gekomen. Het was voor mij een nietszeggend getal. Maar nu ik per slachtoffer een paar minuten van mijn tijd had gespendeerd en ik na een hele dag werken toch niet verder was gekomen dan honderd slachtoffers, begon dat getal opeens te leven. Die honderd slachtoffers zijn drie�nhalve procent van het totaal. Als ik voor elk slachtoffer die paar minuten had willen uittrekken dan was ik 28 dagen bezig geweest. Bijna een hele maand.

De cirkel was rond. Dankzij de Amerikaanse vlag had ik me van Amerika buitengesloten gevoeld juist op het moment dat ik dacht er deel uit te maken. Door me als vrijwilliger aan te melden, door me rechtstreeks in te zetten voor de nabestaanden had ik geprobeerd dat ontgoochelende gevoel van isolatie te doorbreken. En de enige manier waarop dat mogelijk was, de enige manier om in de nasleep van 11 september werkelijk te integreren zo je wilt, was door diezelfde Amerikaanse vlag.

1 comment

  1. Pingback:De nieuwe reporter » Blog Archive » Weg met Loose Change

Comments are closed.